Gisteren veroorzaakte minister Donner in het programma Buitenhof enige ophef door in een discussie over de AOW te stellen dat de compensatie van werknemers te veel met anciënniteit samenhangt, waardoor zij op hogere leeftijd te duur worden. Met name coalitiepartner PvdA voelt zich hier ongemakkelijk bij, maar helaas voor de sociaal-democraten heeft Donner gewoon gelijk. Het enkel opschroeven van de AOW-leeftijd is niet genoeg.
Alle redelijke partijen zien inmiddels wel in dat, om vergrijzing het hoofd te kunnen bieden, de arbeidsparticipatie onder ouderen moet toenemen en dat langer doorwerken hier een onvermijdelijk onderdeel van is. We worden steeds welvarender en daardoor ook steeds ouder. Door de AOW op 65 vast te zetten concentreren wij momenteel, door steeds zwaardere lasten op de werkende bevolking te plaatsen ten gunste van een langer durend pensioen, een gestaag toenemend aandeel van onze welvaartstoename in de laatste jaren van het leven. Jaren waarin men vaak het minst in de positie verkeert om van deze welvaart te genieten, en waarvan het maar afwachten is hoeveel het lot je er uiteindelijk zal gunnen. Daarnaast heeft inactiviteit een aantoonbaar negatief effect op de gezondheid en levensstandaard (zowel materiaal als psychologisch); beleid dat de proportie van de inactieve levensfase vergroot is dus onverstandig. Als wij de lastenverdeling tussen verschillende generaties enigszins in balans willen houden is verhoging van deze leeftijd dus bittere noodzaak. Pas in 2020 starten met een geleidelijke verhoging tot 67 jaar is natuurlijk veel te laat, maar het is zeker beter dan niets. Een kleine stap in de goede richting dus, maar hoeveel 65-plussers zullen straks daadwerkelijk doorwerken?
Critici stellen dat de maatregel grotendeels ineffectief zal zijn omdat slechts weinig 65-plussers daadwerkelijk aan de bak zullen komen. Hoewel deze kritiek slechts ten dele klopt (door de horizon te verschuiven, verschuift het probleem mee en behaal je dus duidelijk winst) en beperkte effectiviteit an sich nog geen overtuigend argument tegen verhoging is, stipt zij toch een belangrijk probleem aan: De arbeidsmarkt voor 55-plussers functioneert in Nederland bijzonder slecht; 55-plussers die op zoek moeten naar een nieuwe baan vinden deze slechts zelden, en de arbeidsparticipatie onder 60-plussers is ronduit belabberd. Daarmee komen we op het punt van Donner, hij hekelde de eigenlijk continue loonstijging gedurende de loopbaan en sloeg daarmee de spijker op z’n kop.
Want waarom willen werkgevers die oudere werknemers eigenlijk categorisch niet? Bij redelijke marktwerking valt te verwachten dat de werkgever die discrimineert (oftewel, zichzelf van een deel van het arbeidsaanbod ontzegt op niet-relevante gronden) een concurrentienadeel ondervindt ten opzichte van anderen die dit niet doen. Er zijn twee antwoorden mogelijk: 1. De discriminatie is (al dan niet formeel) geïnstitutionaliseerd. 2. De werkgever discrimineert niet, er zijn objectief goede redenen om ouderen niet in dienst te nemen. Het antwoord ligt er in feite tussenin; Cao’s die een sterke correlatie tussen anciënniteit en lonen voorschrijven zijn een duidelijk instrument van geïnstitutionaliseerde positieve discriminatie jegens oudere werknemers, en doordat het geïmpliceerde verband tussen ervaring en arbeidsproductiviteit met toenemende leeftijd vaak steeds verder mank loopt wordt arbeid geleverd door 55-plussers steeds duurder en dus minder aantrekkelijk voor werkgevers. Dit is niet alleen oneerlijk tegenover de oudere werknemers die (eenmaal ontslagen) hun arbeid niet tegen marktwaarde kunnen aanbieden, door wat in feite een prijsvloer is. Jongere werknemers lopen tegen een omgekeerd probleem aan, een plafond op de prijs van hun arbeid. Al ben je drie keer zo productief, je zult als 25-jarige niet snel meer verdienen dan een 55-plusser. Niet bepaald een incentive om hard te werken.
Een vrijere arbeidsmarkt zou dus het ideale perspectief bieden voor hogere participatie, productiviteit, en eerlijkere compensaties. Maar totdat de sociale partners en andere belanghebbenden daar klaar voor zijn (ik houd mijn adem niet in…) zijn de door Donner voorgestelde aanpassingen in Cao’s, bijvoorbeeld een loonplateau op latere leeftijd, the next best thing. Als een vrije markt niet haalbaar is, dan moeten Cao’s moeten de meritocratische realiteit zo dicht mogelijk proberen te benaderen. Dit is een grote verandering ten opzichte van de belangenpolitiek die de bonden tot dusver voerden, maar het lijkt langzaam tot ze door te dringen. De cultuuromslag die dit teweeg zou brengen zal ook op minder gereguleerde sectoren een positieve weerslag hebben, dus laten we hopen dat Donner zijn zin krijgt.