Regelmatig verschijnen er in de actualiteit berichten waaruit blijkt dat wij ongezond eten, te weinig bewegen, en ondanks onze herhaalde dieetpogingen almaar zwaarder worden. De laatste tijd blijft het echter niet bij enkel deze constatering. Ik lees steeds vaker de oproep aan de politiek om aan deze dreigende obesitasepidemie paal en perk te stellen door direct in te grijpen; de zogenaamde ‘vettaks’.
Proponenten van een dergelijk overheidsoptreden voeren de ‘maatschappelijke kosten’ van obesitas aan, en stellen dat deze onaanvaardbaar hoog zijn geworden. Daarom zouden wij in de strijd tegen overgewicht als land het heft in handen moeten nemen. Niet alleen omwille de maatschappij, maar ook ter bescherming van het individu tegen zichzelf. Op deze basis wordt er gepleit voor accijnzen en subsidies op bepaalde levensmiddelen ter bevordering van gezonder eetgedrag. Mij lijkt dit een zeer onverstandig plan. Niet alleen is het gebaseerd op een onjuiste voorstelling van het probleem, maar de aangedragen maatregelen zijn bovendien ook uitermate betuttelend en vrijheidsbeperkend.
Mijn eerste grote bezwaar is tegen de veronderstelling dat het overgewicht van mensen een maatschappelijke aangelegenheid zou zijn. De achterliggende gedachtegang is dat wij als samenleving zouden opdraaien voor de schade die de vaak met overgewicht gepaard gaande ziekten berokkenen. Dit is een foutieve en bovendien scheve weergave van de zaken. Allereerst is het vooral het individu in kwestie wiens welvaart (zowel direct als indirect) onder dergelijke ziekte te leiden heeft, de maatschappelijke consequenties zijn uitgesproken secundair. Het is wel waar dat naarmate de overheid zich meer met gezondheidszorg bemoeit, het zwaartepunt van de financiële lasten richting de staat verschuift. Dit is echter eerder een argument voor een vrijere markt in de gezondheidszorg dan voor verdere overheidsbemoeienis, en neemt hoe dan ook niet weg dat het individu de grootste gevolgen ondervindt.
Het is bovendien erg krom om de kosten die met ongezonde eetpatronen gepaard gaan als puur economisch verlies te schetsen; niets is minder waar. Het is misschien erg cru, maar de één z’n dood is de ander z’n brood. Iemand die veel consumeert, vaak uit eten gaat, en een driedubbele bypass moet ondergaan voorziet ondertussen werknemers in tal van sectoren van werk. Zijn geld gaat misschien niet naar een autofabrikant, maar naar de levensmiddelenindustrie, de horecabranche en de medische sector. Het geld gaat dus niet verloren, integendeel, het wordt uitgegeven en blijft in de economie.
Daarnaast miskennen de proponenten van accijnzen en subsidies de rechten en vrijheden van het individu. In de argumenten die pleiten voor dergelijk beleid (het maatschappelijke belang en het individuele belang) schuilt namelijk een impliciete aanname die in het kader van de persoonlijke vrijheid moeilijk te tolereren valt. Dat een samenleving het recht heeft het belang van individuen te onderwerpen aan het gemeenschappelijk belang en bovendien het recht heeft voor de individuele burger te beslissen wat goed voor haar is. In andere woorden, het recht om de burger ‘tegen zichzelf in bescherming te nemen.’
Dit vind ik verwerpelijk en onrechtvaardig. Het leven van het individu staat niet ter dienst van de staat of wat voor ander groter goed dan ook, hij geniet zelf het primaat op de invulling van zijn leven. Wanneer een persoon besluit ten overvloede te genieten van eten, dan hebben wij dit besluit te respecteren. Het vermogen om buitensporig veel en ongezond te eten, en desalniettemin van een relatief lang en gelukkig leven te genieten d.m.v. technologie en medische zorg is OOK een vorm van welvaart. Hoe onverstandig, decadent, en inferieur wij deze keuze ook mogen vinden, zolang de vrijheid van een derde niet in het geding komt is er geen enkel moreel argument voor het opleggen van verboden. Economische drukmiddelen zijn door hun vrijheidsbeperkende karakter dus ethisch onvoldoende gerechtvaardigd.
Toch wil ik niet ontkennen dat de trend richting meer gevallen van obesitas op z’n minst zorgelijk en onwenselijk is, mensen met klinisch overgewicht leven over het algemeen minder lang, minder gezond, minder gelukkig en hebben vaker problemen gerelateerd aan een negatief zelfbeeld. Daar mag best wat aan gedaan worden, maar dwang en sancties zijn hiervoor niet de juiste middelen. Beleid moet zich vooral richten op het informeren en onderwijzen van mensen. Als mensen alle vrijheid krijgen om hun eigen keuzes te maken, dan is het best geoorloofd om de burger beter in staat te stellen goed te kiezen. Daarbij denk ik aan voorlichtingscampagnes, meer aandacht voor voeding en beweging op scholen, en betere, duidelijkere voedingsinformatie in de supermarkt en bij de snackbar. Met voorlichting, niet verplichting, bestrijd je het probleem en respecteer je toch de keuzevrijheid.
Obesitasbestrijding kan dus in beperkte zin wel degelijk een overheidstaak zijn. Daarbij moet de overheid zich bescheiden opstellen en mensen informeren, niet forceren. De meeste mensen WILLEN namelijk helemaal niet te zwaar zijn, afvalpogingen zijn groot in aantal maar meestal vergeefs. Vaak zijn te zware mensen het slachtoffer van een combinatie van genetische aanleg, slechte eetpatronen, en te weinig beweging in hun dagelijkse routine. Het is naïef en beledigend om te denken dat je zulke problemen als overheid met economische sancties eventjes op kunt lossen. De strijd tegen overgewicht is een lastige, en vergt veel zelfdiscipline. Het is een gevecht dat ieder individu voor zichzelf moet aangaan. Het enige wat je daar als overheid effectief aan kunt bijdragen is een goede informatievoorziening. Met de groeiende zichtbaarheid van het Voedingscentrum zijn we denk ik dus al heel aardig op weg.
Goed stuk!
say thanks to so much for your web site it aids a lot.
годный реÑÑƒÑ€Ñ https://1xbets-bk.ru